Historie Hof ter Borcht

Hof Ter Borcht Zomerbar en dierenweide wordt sinds enkele jaren gerund door Angelo Devolder, hier op de foto met zijn zoontje Mathéo en een secretarisvogel.

Het is een plek waar allerlei evenementen worden georganiseerd zoals een zomerbar,...

Maar wat zo uniek is aan Hof Ter Borcht is dat er mooie exotische roofvogels verblijven die je tijdens de evenementen kan bezichtigen en waar kinderen zich ondertussen volop kunnen uitleven op de springkastelen,...

De historie van ons Domein

bron: boek Vinktse hoeven en hun bewoners, geschreven door E.H. Frans Michem, uitgave Stad Deinze 1980


Over deze middeleeuwse, schilderachtig gelegen pachthoeve in de westelijke hoek van Vinkt, zijn nog immer vele geschiedkundige gegevens voorhanden.

In de registers van de Keure te Gent vinden we als oudste vermelding een koopakte van 1390 (Jaarreg. 1378° f° 32) waarbij Pieter Burse - Elisabeth van Zevecote het hof overdragen aan Robbrecht Schiettecatte en diens "joncvrouwe sijn wijf Agnete de Smet" mits de jaarlijkse opbrengst, ten titel van lijfrente, van 5 pond grote tournois, een vet verken van teminste 7 sch., 6 steen boter, 300 eieren, 500 bussels houtsnoei en 4 steen vlas.

In 1420, na het overlijden van zijn echtgenote, schenkt Robbrecht Schiettecatte een deel van de hoeve aan zijn zoon Janne, mits jaarlijkse vergoeding van 400 sch. gr.

Zeven jaar later heeft Ter Borcht een nieuwe eigenaar, Ruflaert Boreel, die zijn goed verpacht aan Gillis de Scepene (Jaarreg. 1424 - 1426 2e dl. f° 45 v°).

De jaarlijkse pachtsom is opgetrokken tot 9 pond gr., maar blijft de eigenaar beschikken op "thuus boven up den wal, ende al twater van den zelven goede, tviverkine neffens de poorte ostwaert vanden goede, tbosschelkine bachten den vors. walle ende oock een plecke van lande, dat een bosschelkine es van hoghen bomen staende tusschen twee grachten, bachten schure, ende noch een andre plecke van lande bachten den stalle, daer appelinten staen; ende thooft (het fruit) dat de selve appelinten (appelbomen) draghen sullen, zullen de vors. pachter ende Ruflaert deelen theelfte; item dat hem de vors. pachter leveren moet stroo omme zijn paerde, oock een coe. Voorts es besprec (besproken) dat de vors. Ruflaert ende zijn gheselscip (gezelschap) moghen gaen ende staen up tvors. goed ende daertoe hebben ende maken sijn aysement zonder der vors. pachtere scade te doene".

Alle elementen van de toenmalige feodale toestand komen hier naar voor, maar meteen weten we dat het omwalde woonhuis op een mote stond en het erf omsloten was door diepe grachten en vijvers, dat tussen het woonhuis (westwaarts) en de ingangspoort (oostwaarts) zich de stallen en de schuur bevonden, ten zuiden een bomgaard lag en ten noorden van het hof, een bos met hoogstammige bomen.

 

 In 1435 maakte pachter Gillis de Scepene plaats voor Philippe van der Muelen (wellicht zijn schoonzoon) en wordt de oppervlakte van de landbouwuitbating geschat op 40 bunder en de pachtsom nogmaals verhoogd tot 11 p. gr.

Op het einde van de 15e eeuw komt de heerlijkheid Ter Borcht, afhankelijk van het Leenhof van Nevele, terecht bij de adellijke familie Quaré, gedomicilieerd in de provincie Namen. Het bleef hun eigendom tot +- 1670.

Van enkele van hun pachters kennen wij de namen t.w. Joos van Nieuwenhuys (1500), diens zoon François van Nieuwenhuys (1520), later Pieter Yde (Hye) van 1560 - 1590, Laureis van Hecke (1610) en diens weduwe (1640), het gezin Gillis Sutterman - Joanna van Rentergem (1653), Marten van Hecke (1670) en Laureis van Hecke (1680).

In de 18e eeuw was het hof bewoond door Carel Van Hulle (1700) en diens weduwe Catherina Van der Elstraete (1729) en na haar dood Carel Martens (1740) en zijn weduwe, Maria Catherina Vironica Van Hulle (dochter van de genoemde Carel) vanaf 1776.

Over deze laatste gezinnen zijn we goed gedocumenteerd, dank zij hun wit marmeren grafzerk in het koor van de kerk.

 

SEPULTURE

van

CAREL VAN HULLE

fs. Marten, in sijn leven schepene van 't Landt

van Nevele, overl. den 8 maert 1729 audt 59 jaeren

ende van sijne huysvrauwe

CATHERINA VAN DER ELSTRAETE

fa. Gillis, overl. den 27.12.1739 oudt 62 jaer.

tsemen achtergelaten 3 kinderen met naeme

Joanna, Catherina en Joannes Josephus Van Hulle.

---------------

 

 

RUSTPLAETSE

van wijlen Sieur

CAREL MARTENS

fs. Frans

in sijn leven Burghemeester

van den lande, Roede ende Baronnie van Nevele

overl. den 20 Jan 1776 oudt 68 jaeren

ende van juffrauwe

MARIE CATHARINA VIRONICA VAN HULLE fa. Carel

sijne huysvrouwe, overl. den 30.12.1793, oud 84 jaer

tsaemen in houwelijck 44 jaer

geprocreeert 11 kinderen, waervan noch in 't leven sijn...

 

De twee zonen die hun ouders overleefden waren Carolus Philippus en Antonius Joannes; deze laatste gehuwd met Bernardina Francisca van Coquelare.

 

Carolus Philippus Martens, geb. 6.4.1740 en overl. te Deinze 21 maart 1833, was de laatste hoogbaljuw van Deinze (1782-1794), wiens gedachtenis en weldaden in ere wordt gehouden, dankzij een merkwaardig memoriaal in de kapel van het moederhuis der Zusters van St. Vincentius, Meulenstraat, Deinze.

 

Omstreeks 1780 is het gezin Martens verhuisd naar Deinze en kwam op het hof het gezin Pieter De Roo (zoon van Frans, zie hof Te Weewitte) - Roza Van Wambeke.

 

Hun verblijf op Ter Borcht was van korte duur; reeds in 1785 ging dit echtpaar, dat ondertussen tot een kroostrijk gezin was uitgegroeid, terug naar het meer vertrouwde pachtgoed " Te Weewitte".

 

De Nieuwe pachter zou het beter doen; hij zou op de hoeve wonen en werken tot aan zijn dood (13 april 1808). Zijn naam, Ignatius Demarrez, man van Catherine Maes, beide afkomstig van Meulebeke.

 

Op 23 juni 1810, twee jaar na de dood van vader, nam zoon Pieter (geb. te Meulebeke 1777 en overleden te Vinkt 10 april 1827) die te Ardooie in het huwelijk trad met Maria Theresia De Meulenaere, het bedrijf over. Zeven van hun tien kinderen stierven voor hun zevende jaar.

 

Alleen hun tweede zoon Frederik overleefde al zijn broers en zusters (°Vinkt 13.2.1811 en + Wielsbeke), huwde te Anzegem Sophie De Tremerie (°Waregem 1813 en + Wielsbeke) en nam uit de handen van zijn moeder - weduwe de teugels van het bedrijf over in 1839.

 Hij was wellicht een handige bedrijfsleider, want het hof floreerde voortgaande op het personeel dat hij werk verschafte en bij hem inwoonde, t.w. zes knechten en twee meiden.

 Het was onder zijn beheer dat vijvers en wallen werden gedempt, het woonhuis afgebroken, de moto afgevoerd, en de huidige sierlijke woning met dakruitertje en klok werd opgetrokken.

 Deze grootse verbouwing was pas achter de rug toen, door een vallende stallantaarn, schuur en stallingen in de vlammen opgingen en zevenendertig runders in de brand omkwamen.

 Een geruïneerd gezin verliet een geruïneerde hofstede op kerstavond 1849. Met hoop op zegen vertrokken vader Demarrez, vrouw en kinderen naar Wielsbeke.

 Terloops mag hier vermeld worden dat niemand minder dan Hendrik Conscience deze tragische brand -midden de armzaligste periode der 19e eeuw nl. de hongerjaren 1845-1848- heeft te pas gebracht in zijn grote liefdadigheidsrede te Antwerpen (1847) ten bate van het hongerlijdend Vlaanderen. Ziehier in welke romantische, hartroerende bewoordingen hij de gevoelige snaar betokkelde.

 

"... daar stormt de brandklok, het vuur verteerde een boerenstalling. Uitgehongerde lieden lopen er naartoe; want elk voorval brengt wellicht nieuwe hoop. Reeds klimmen de vlammen boven het dak... de stalling stort in... Zie, daar lopen ze halfnaakt door het vuur en sleuren met juichende zegeroepen de verkoolde romp van een dier uit de brand. Vrouwen, kinderen, mannen werpen zich op de onverwachte prooi; ze scheuren het zwarte vlees van het gebeente en verslinden het met een lach der zaligheid op de mond. Andere zwermen komen toegelopen; men strijdt, men vecht om een portie van het akelig voedsel... welhaast zijn al de verbrande dieren verdwenen. Honderden die te laat kwamen, blijven in vertwijfeling op de bloedige plaats staren; zij rukken zich de haren uit het hoofd, omdat zij bij het wellustig feestmaal niet mochten tegenwoordig zijn..."

 

De omhaling bracht op: 5.000 goudfranken; het aandeel voor Vinkt werd bepaald op 1.080 fr.; een derde van de bevolking, hetzij 700 personen waren alsdan behoeftig.

 Opnieuw kwam een West-Vlaams gezin zich op Ter Borcht vestigen, met name Ivo De Wulf (°Kanegem 10 oktober 1827 en +Vinkt 9 april 1893) en zijn levenspartnerin Sophie Sierens (°Kanegem 26 maart 1823 en +vinkt 18 september 1890). De Heer schonk hun negen kinderen, waaronder een tweeling Jules en Julia (°10 mei 1851). Ze mochten ze alle gaaf en gezond behouden in lengte van dagen.

 Bijna een halve eeuw lang hield vader Ivo het roer stevig in handen, om gezin en bedrijf te doen groeien en bloeien.

 Na vaders doornam zoon Theophiel (°Vinkt 6 maart 1857 en +Vinkt 9 oktober 1923) een poos de leiding over, om het dra (1894) door te spelen aan zijn oudere en reeds gehuwde broer Baziel (°Vinkt 23 januari 1853 en +Vinkt 29 januari 1919).

 Deze was de echtgenoot in eerste huwelijk van Marie Leontine Van Damme, in tweede huwelijk van Justine Van Damme, beide afkomstig van Grammene.

 Een tweetal jaren na de eerste wereldoorlog nam oud-strijder Jules De Wulf, kleinzoon van Ivo, het beheer van de doening over. Hij was geboren te Olsene de 19 september 1897 en overleed te Poeke op 1 maart 1977. Hij huwde te Vosselare Margriet Blomme (°Gent 3 april 1895 en +Vinkt 2 december 1957) en zou samen met haar gedurende zesendertig jaar lief en leed delen op Ter Borcht.

 Als laatste in de rij der pachters, de reeds ten dele eigenaar van Ter Borcht, oud-burgemeester van Vinkt en schepen van Deinze, Jozef Van Nevel (°Nevele 4 april 1926) die alhier huwde Mariette De Wulf, dochter van Jules (°Vinkt 26 augustus 1925).

 We kunnen voorlopig slechts gissen naar de juiste datum waarop de hoeve in het bezit kwam van de familie de Jans, Kortrijk (1670).

 Feit is dat het hof nadien door huwelijk en overerving in het bezit kwam van de Bisschoof - de Jans (1830), de weduwe de Bisschoof - de Jans (1841); later verkaveld tussen de Bisschoof en Ferdinand Goethals (1848). In 1868 hoort het helemaal toe aan Delphine Goethals, waarna het verdeeld wordt tussen Edmond Goethals, Wolverthem (+ 2.11.1900) en zijn broer Kanunnik Goethals, Gent. Ten slotte, in 1920, kwam het aloude hof in handen van de aloude Gentse adellijke familie Louis de la Kethulle - Goethals.